41:1 | Niemand is [zo] koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou? |
41:2 | Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik [hem] zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne. |
41:3 | Ik zal zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal [zijner] sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis. |
41:4 | Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou met zijn dubbelen breidel [hem] aankomen? |
41:5 | Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom zijn tanden is verschrikking. |
41:6 | Zeer uitnemend zijn zijn sterke schilden, elkeen gesloten [als] met een nauwdrukkend zegel. |
41:7 | Het een is [zo] na aan het andere, dat de wind daar niet kan tussen komen. |
41:8 | Zij kleven aan elkander, zij vatten zich samen, dat zij zich niet scheiden. |
41:9 | Elk een zijner niezingen doet een licht schijnen; en zijn ogen zijn als de oogleden des dageraads. |
41:10 | Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken raken er uit. |
41:11 | Uit zijn neusgaten komt rook voort, als [uit] een ziedende pot en ruimen ketel. |
41:12 | Zijn adem zou kolen doen vlammen, en een vlam komt uit zijn mond voort. |
41:13 | In zijn hals herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op. |
41:14 | De stukken van zijn vlees kleven samen; elkeen is vast in hem, het wordt niet bewogen. |
41:15 | Zijn hart is vast gelijk een steen; ja, vast gelijk een deel van den ondersten [molensteen]. |
41:16 | Van zijn verheffen schromen de sterken; om [zijner] doorbrekingen wille ontzondigen zij zich. |
41:17 | Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, spies, schicht noch pantsier. |
41:18 | Hij acht het ijzer voor stro, en het staal voor verrot hout. |
41:19 | De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd. |
41:20 | De werpstenen worden [van hem] geacht als stoppelen, en hij belacht de drilling der lans. |
41:21 | Onder hem zijn scherpe scherven; hij spreidt zich op het puntachtige, [als] op slijk. |
41:22 | Hij doet de diepte zieden gelijk een pot; hij stelt de zee als een apothekerskokerij. |
41:23 | Achter zich verlicht hij het pad; men zou den afgrond voor grijzigheid houden. |
41:24 | Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt is om zonder schrik te wezen. |
41:25 | Hij aanziet alles, wat hoog is, hij is een koning over alle jonge hoogmoedige dieren. |